hoed
Wat mij interesseert
Beelden en verhalen van ver en dichtbij

Zeedijk beoosten Muiden

De foto is genomen op de Bokkedijk vlakbij de overgang van de Noordpolderweg in de Dijkweg. Links het IJmeer. Kijkrichrting: zuiden. Foto maart 2012.



Een onbetaalbare dijk


De Zeedijk beoosten Muiden wordt al vermeld in verschillende handvesten, keuren, e.d. uit de 14e en 15e eeuw, soms onder de naam Houdijk.


De Zeedijk beoosten Muiden bestaat uit twee gedeelten, de Bokkedijk en de Krommedijk. Het eerste gedeelte loopt vanaf de stenen beer bij het Muiderslot tot aan de hoge gronden ten westen van Muiderberg. Het andere gedeelte loopt vanaf de hoge gronden ten oosten van Muiderberg tot aan de Provinciale Zeedijk.

Het is hoogst waarschijnlijk dat het beheer over de dijk van oudsher in handen is geweest van de afzonderlijke gerechtsbannen, waaronder de landen, die door de dijk beschermd werden, gelegen waren.
Er is nooit een algemeen college van diikgraaf en hoogheemraden aangesteld geweest. Pas in 1550 stelde het Hof van Holland een dijkgraaf voor de Zeedijk aan.
Op 12 augustus 1577 verleende Willem van Oranje namens Philips II de ingezetenen beoosten de Vecht dezelfde dijkrechten als die bewesten de Vecht. Schout en schepenen van de bannen dreven de voorschouw. Het onderhoud liet echter te wensen over.

Een hevige storm in 1675 veroorzaakte grote schade aan de dijken beoosten en bewesten Muiden. Het was nu de gelegenheid om orde op zaken te stellen.
Amsterdam, dat zelf ook beschermd werd door deze dijken, bracht de zaak in de Staten van Holland ter sprake. Er volgden moeizame onderhandelingen met de Staten van Utrecht, op wier grondgebied een deel van de beschermde landen lagen.

De Staten van Utrecht bleven echter ongenegen om tot een gemeenschappelijk dijkbeheer te komen (waarschijnlijk in verband met de kwestie van de Grote Zeesluis in Muiden in 1674).

In 1676 besloten de Staten van Holland toch om de dijken te herstellen en te verzwaren. Zij benoemden een commissie voor de voorbereiding en uitvoering van de plannen. De stad Amsterdam zorgde voor een groot deel van het benodigde kapitaal.

In 1714 ontstond opnieuw grote schade. De dijkplichtigen konden niet de middelen voor het herstel van de dijk opbrengen en het hoogheemraadschap was niet genegen om de dijk onder hun beheer te herstellen.
De stad Amsterdam kreeg tijdelijk het beheer over de dijk opgedragen en verstrekte een voorschot, dat in 15 jaar zou moeten worden terugbetaald.
Ondanks de vrijstelling van het hoorn- en koehouderszoutgeld en de verponding, gedurende vele jaren, konden de dijkplichtigen de omslag niet opbrengen. Het gevolg daarvan was dat vele landerijen bij executie werden verkocht of aan het hoogheemraadschap werden geabandonneerd. De lasten waren echter vaak zo hoog dat de landerijen niets opbrachten.

Het noodlot trof in 1735 het hoogheemraadschap opnieuw. De paalworm veroorzaakte grote schade aan de palen van de Zeedijk. De Staten van Holland verstrekten een subsidie, die door de burgemeesters van Amsterdam van tijd tot tijd, naarmate het nodig was, ter beschikking werd gesteld. De Zeedijk werd evenals de Diemerdijk met een steenglooiing beschut. Sindsdien heeft de dijk geen ingrijpende wijzigingen meer ondergaan en na de afsluiting van de Zuiderzee is het onderhoud te verwaarlozen.

De informatie is ontleend aan het Utrechts Archief