1799 De Britse marine op de Zuiderzee
In 1799 breekt de Royal Navy haar campagne op de Zuiderzee af omdat de Brits-Russische oorlogsverichtingen in Noord-Holland tegenvallen. Hij IJ blijft daardoor gevrijwaard van Brits bezoek.
In 1799 zijn de Britten vastbesloten de Fransen uit Nederland te verjagen, het oude regiem van Willem V te herstellen en de Nederlandse vloot te elimineren. Ze rusten een vloot uit en hopen op steun van de oranjeaanhangers onder de Nederlandse bevolking.
In de ochtend van 27 augustus landen de eerste soldaten, vlak onder Den Helder. Na gevechten op het strand nemen de Britten en hun Russische huurlingen Den Helder in. Ze eisen overgave van de vloot.
Omdat een deel van de bemanning en de officieren op het punt van muiten staat besluit de Nederlandse schout bij nacht Samuel Story de vloot van 12 schepen, 632 kanonnen en 3.700 man over te geven.
De Zuiderzee ligt nu open. In Amsterdam breekt de paniek uit. Men verwacht dat Britse schepen over een of twee dagen voor Amsterdam zullen verschijnen. De Nederlandse legeraanvoerder Daendels maakt zich zorgen over de veiligheid van Amsterdam en geeft zijn kompaan Krayenhoff opdracht om verdedigingswerken in te richten.
Als eerste sust Krayenhoff de Amsterdamse paniek door op 1 september op een bijeenkomst uit te leggen dat de Engelse oorlogsschepen te groot zijn voor de Zuiderzee en vooral te groot om Pampus te kunnen passeren. Ze zouden eerst een vloot van kleine schepen moeten uitrusten en dat vergt de nodige dagen. Die tijd kan goed gebruikt worden om de verdediging op orde te brengen.
Krayenhoff laat langs het IJ een aantal posten inrichten. Hij publiceert daarover in het in 1825 verschenen 'Geschiedkundige beschouwing van den oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799'.
Daarin lezen we: "In 1787 heeft men, in alle haast, enkele niets beduidende veldwerken op de belangrijkste toegangswegen naar Amsterdam aangelegd. In 1799 vindt de invasie van Noord-Holland plaats door de Britten en is men verplicht batterijen op te werpen tussen de Zuiderzee en de rivier de Zaan en wordt de aandacht gericht op de toegang over water via het zogenaamde Pampus."
Langs het IJ wordt het bestaande Diemerdam verbeterd en komen er nieuwe kustbatterijen bij Durgerdam, Immetjeshorn en Paardenhoek. Ondersteunend geschut, voor het geval de kustbatterijen via landingen worden aangevallen, komt oostelijk op de zeedijk bij Durgerdam, bij de afloop naar Diemen, in de vlakbij gelegen Buitenpolder en bij Diemerdam bij de uitloop van de Diem en op een iets meer naar achteren gelegen locatie.
Met de kwaliteit van de stellingen is het volgens Krayenhoff goed gesteld maar de inzetbaarheid van personeel laat te wensen over.
Op 8 september gaat er een boze brief van Krayenhoff naar de commandant van de Genie in Amsterdam waarin hij het heeft over een 'losbandige en disobediente troep Amsterdamse kannoniers' die weigert dienst te doen op de drie schepen Bato, Hulk en Hoeker.
Dit zijn drie grotere schepen van de Amsterdamse marine. Daarnaast zijn er nog twintig kleine vaartuigen. De grotere schepen hebben een positie ingenomen tussen Diemerdam en Durgerdam. De kleinere schepen liggen in de buurt van Pampus.
Als het tot een aanval komt vanaf de Zuiderzee hebben de schepen opdracht positie te kiezen bij Paardenhoek, zodat de kustbatterijen tussen Paardenhoek en Diemerdam vrij kunnen vuren.
Intussen wordt in het Noorderkwartier verbitterd gevochten. Het succes is voor beide partijen wisselend.
Resultaat is er wel voor de Britse marine op de Zuiderzee, zo blijkt het verslag 'Campaign in Holland' uitgegeven in 1861.
Op 21 september geven Medemblik en Enkhuizen zich over aan de Britse Marine die inmiddels met kleinere schepen op de Zuiderzee vaart. Op 23 september wordt Lemmer door enkele schepen aangevallen en door marinepersoneel bezet nadat het plaatselijke garnizoen weigert zich over te geen. Het flottielje vaart daarna van de Friese kust in zuidwestelijke richting om bij Pampus vier met kanonnen uitgeruste schepen te veroveren.
Maar op land wordt het de aanvallers duidelijk dat waar gerekend wordt op een bevrijdingsoorlog, een veroveringsoorlog op moeilijk terrein moet worden uitgevochten. Het moreel onder de geallieerde troepen is door de verliezen, het slechte weer en de gebrekkige bevoorrading hard achteruitgegaan.
De veronderstelde steun van oranjeaanhangers is uitgebleven. Met het vooruitzicht van de naderende winter beginnen de Britten geheime onderhandelingen met de Franse bevelhebber in Nederland, generaal Brune, en sluiten een wapenstilstand.
Vanuit Nederlandse optiek gezien gaat dat met de Franse slag. Ze mogen zonder enige concessie het strijdtoneel verlaten en de in beslag genomen Nederlandse schepen hoeven ze niet terug te geven.
In de ochtend van 27 augustus landen de eerste soldaten, vlak onder Den Helder. Na gevechten op het strand nemen de Britten en hun Russische huurlingen Den Helder in. Ze eisen overgave van de vloot.
Omdat een deel van de bemanning en de officieren op het punt van muiten staat besluit de Nederlandse schout bij nacht Samuel Story de vloot van 12 schepen, 632 kanonnen en 3.700 man over te geven.
De Zuiderzee ligt nu open. In Amsterdam breekt de paniek uit. Men verwacht dat Britse schepen over een of twee dagen voor Amsterdam zullen verschijnen. De Nederlandse legeraanvoerder Daendels maakt zich zorgen over de veiligheid van Amsterdam en geeft zijn kompaan Krayenhoff opdracht om verdedigingswerken in te richten.
Als eerste sust Krayenhoff de Amsterdamse paniek door op 1 september op een bijeenkomst uit te leggen dat de Engelse oorlogsschepen te groot zijn voor de Zuiderzee en vooral te groot om Pampus te kunnen passeren. Ze zouden eerst een vloot van kleine schepen moeten uitrusten en dat vergt de nodige dagen. Die tijd kan goed gebruikt worden om de verdediging op orde te brengen.
Krayenhoff laat langs het IJ een aantal posten inrichten. Hij publiceert daarover in het in 1825 verschenen 'Geschiedkundige beschouwing van den oorlog op het grondgebied der Bataafsche Republiek in 1799'.
Daarin lezen we: "In 1787 heeft men, in alle haast, enkele niets beduidende veldwerken op de belangrijkste toegangswegen naar Amsterdam aangelegd. In 1799 vindt de invasie van Noord-Holland plaats door de Britten en is men verplicht batterijen op te werpen tussen de Zuiderzee en de rivier de Zaan en wordt de aandacht gericht op de toegang over water via het zogenaamde Pampus."
Langs het IJ wordt het bestaande Diemerdam verbeterd en komen er nieuwe kustbatterijen bij Durgerdam, Immetjeshorn en Paardenhoek. Ondersteunend geschut, voor het geval de kustbatterijen via landingen worden aangevallen, komt oostelijk op de zeedijk bij Durgerdam, bij de afloop naar Diemen, in de vlakbij gelegen Buitenpolder en bij Diemerdam bij de uitloop van de Diem en op een iets meer naar achteren gelegen locatie.
Met de kwaliteit van de stellingen is het volgens Krayenhoff goed gesteld maar de inzetbaarheid van personeel laat te wensen over.
Op 8 september gaat er een boze brief van Krayenhoff naar de commandant van de Genie in Amsterdam waarin hij het heeft over een 'losbandige en disobediente troep Amsterdamse kannoniers' die weigert dienst te doen op de drie schepen Bato, Hulk en Hoeker.
Dit zijn drie grotere schepen van de Amsterdamse marine. Daarnaast zijn er nog twintig kleine vaartuigen. De grotere schepen hebben een positie ingenomen tussen Diemerdam en Durgerdam. De kleinere schepen liggen in de buurt van Pampus.
Als het tot een aanval komt vanaf de Zuiderzee hebben de schepen opdracht positie te kiezen bij Paardenhoek, zodat de kustbatterijen tussen Paardenhoek en Diemerdam vrij kunnen vuren.
Intussen wordt in het Noorderkwartier verbitterd gevochten. Het succes is voor beide partijen wisselend.
Resultaat is er wel voor de Britse marine op de Zuiderzee, zo blijkt het verslag 'Campaign in Holland' uitgegeven in 1861.
Op 21 september geven Medemblik en Enkhuizen zich over aan de Britse Marine die inmiddels met kleinere schepen op de Zuiderzee vaart. Op 23 september wordt Lemmer door enkele schepen aangevallen en door marinepersoneel bezet nadat het plaatselijke garnizoen weigert zich over te geen. Het flottielje vaart daarna van de Friese kust in zuidwestelijke richting om bij Pampus vier met kanonnen uitgeruste schepen te veroveren.
Maar op land wordt het de aanvallers duidelijk dat waar gerekend wordt op een bevrijdingsoorlog, een veroveringsoorlog op moeilijk terrein moet worden uitgevochten. Het moreel onder de geallieerde troepen is door de verliezen, het slechte weer en de gebrekkige bevoorrading hard achteruitgegaan.
De veronderstelde steun van oranjeaanhangers is uitgebleven. Met het vooruitzicht van de naderende winter beginnen de Britten geheime onderhandelingen met de Franse bevelhebber in Nederland, generaal Brune, en sluiten een wapenstilstand.
Vanuit Nederlandse optiek gezien gaat dat met de Franse slag. Ze mogen zonder enige concessie het strijdtoneel verlaten en de in beslag genomen Nederlandse schepen hoeven ze niet terug te geven.